Vraagstelling
Bij de herinrichting van ons boerenerf willen wij graag meer aandacht voor biodiversiteit. Hoe realiseren wij dat?
Aanleiding
Een melkveehouder uit een dorpje ten noorden van Sneek heeft de Landbouw Adviespool gevraagd om advies bij de herinrichting van zijn boerenerf, waarbij de nadruk ligt op het vergroten van de biodiversiteit. LAP-adviseur Gerrit Tuinstra (Landschapsbeheer Friesland) heeft deze case in behandeling genomen.
Advies
Schets erf
Beknopte beschrijving van de onderdelen in de schets
Struikvormers (lijn)
Locatie: rond het (eventueel in de toekomst aan te leggen) mestbassin en rond de windmolen
Een struweel dat ontstaat met de aanleg van een enkele rij bosplantsoen van verschillende soorten (besdragende) struikvormers: eenstijlige meidoorn (Crataegus mongyna), gewone vlier (Sambucus nigra), hondsroos (Rosa canina) en Gelderse roos (Viburnum opulus). Naast deze soorten kan gekozen worden voor het bijmengen van wilde liguster (Ligustrum vulgare) (een soort die gedeeltelijk het blad behoudt in de winter) en/of rode kornoelje (Cornus sanguinea) (een soort die rode twijgen heeft).
Omdat er in slechts één rij aangeplant wordt blijft het een smal element en omdat er uitsluitend struikvormers aangeplant worden is de toekomstige hoogte beperkt. In de rij kan om de halve of hele meter aangeplant worden.
Bosplantsoen: klein plantmateriaal, gekweekt uit zaad. Gebruikelijk wordt bosplantsoen van de maat ‘1+1’ gebruikt. Dit is tweejarig materiaal dat op een leeftijd van een jaar een keer verplant is, voor de ontwikkeling van het wortelgestel. Afhankelijk van de soort en omstandigheden heeft deze maat bosplantsoen een hoogte van ca. 40-100 centimeter.
Struiken verspreid
Locatie: ten zuidoosten van de (toekomstige) kuilplaten
Dezelfde soorten als hierboven genoemd kunnen ook op deze locatie geplant worden, in een enkele rij, waarbij niet de gehele rij aaneengesloten wordt, maar met (open) tussenruimten.
Struweelhaag
Locatie: aan de noordwestzijde van het erf langs de (toekomstige) kalveren-igloplaat en mestplaat
De struweelhaag bestaat voor 90% uit eenstijlige meidoorn en 10% andere soorten zoals hondsroos en gewone vlier en evt. sleedoorn (Prunus spinosa) en Gelderse roos. Het bosplantsoen wordt aangeplant in een enkele rij, vier of vijf stuks per strekkende meter. De struweelhaag kent een extensief beheer en groeit verder uit dan een strakke, jaarlijks minimaal één of twee keer geknipte of geschoren heg (zie hierna). Toch blijft de struweelhaag beperkt van hoogte, door de toegepaste struikvormende soorten. De hoogte van de haag is daarnaast afhankelijk van het uitgevoerde beheer, waarbij om de bijvoorbeeld 8 tot 10 jaar de beplanting afgezet wordt op 0,7 tot 1 meter hoogte, waarna de achterblijvende stammen/stobben opnieuw uitlopen om weer een dichte beplanting te vormen.
Knipheg
Locatie: deels langs de weg en langs de fruitboomgaard en het oprijpad, aan de zuidwestzijde van het erf
Net als de struweelhaag worden er in de knipheg 4 tot 5 stuks bosplantsoen per strekkende meter geplant, in een enkele rij (dubbele rij is ook een optie indien een bredere heg wenselijk is). De knipheg wordt jaarlijks minimaal één of twee keer geknipt of geschoren en de breedte en hoogte van een knipheg is beperkt (bv. een halve meter breed en een meter hoog). Knipheggen zijn ideaal om bepaalde onderdelen van het erf van elkaar af te scheiden.
Ook voor de heg kan prima gekozen worden voor eenstijlige meidoorn, maar ook andere (inheemse) soorten zoals Spaanse aak ofwel veldesdoorn (Acer campestre) , liguster of beuk (Fagus sylvatica) of haagbeuk (Carpinus betulus). In veel gevallen wordt in een heg slechts één soort geplant, maar er kan ook gekozen worden voor bv. 95% van de ‘hoofdsoort’ en 5% andere soorten, voor enige variatie.
Kleinfruit
Locatie: langs de westgevel van de boerderij en tussen de kalveren-igloplaat en de mestplaat
Aanplanten van diverse exemplaren kleinfruit, waarbij in dit geval vooral gedacht kan worden aan bessenstruiken (rode, witte, zwarte en kruisbes) en eventueel frambozen. Dit materiaal is als potplantsoen verkrijgbaar.
Fruitbomen
Locatie: zuidwestzijde van het erf langs de weg
Aanplanten van een zevental fruitbomen (appel, peer, pruim, kers) ter ontwikkeling van een fruitboomgaard, een element dat van oudsher thuishoort op het boerenerf. Er kan gekozen worden voor hoogstam- of halfstamfruitbomen. Het uiteindelijke formaat van de bomen verschilt niet, maar de hoogte van de eerste takaanzet is bij hoogstambomen hoger. Tijdens het planten worden de bomen met boomband bevestigd aan ieder twee boompalen. Rassen en maten worden nader gekozen, maar geadviseerd wordt om niet te kleine bomen te planten, bijvoorbeeld minimaal maat 10-12 of 12-14 (dit is de stamomtrek in centimeters op ca. anderhalve meter hoogte). Voor rassen kan contact gezocht worden met fruitbomenkwekers of de Stichting Fruit yn Fryslân.
Walnoot
Locatie: zuidwestzijde van het erf langs de weg
Samen met de aan te planten fruitbomen vormt de aan te planten walnoot de fruitboomgaard. Een walnoot heeft ruimte nodig en dient te worden aangeplant op een meter of 10 van andere beplanting. Tijdens het planten wordt de boom met boomband bevestigd aan twee boompalen. Het ras wordt nader gekozen, maar Juglans regia ‘Cyril’ is een optie om te kiezen, een cultivar die van oorsprong uit Groningen afkomstig is en goed bestand is tegen ziekten en plagen.
Linden
Locatie: aan beide zijden van de stal
Op het voorerf staan in de bestaande situatie een aantal linden, langs de sloot. Het idee is om de hoekpunten van de (hoge) stal min of meer aan te duiden/in te passen met een aantal linden. Linden zijn inheems en hebben een hoge waarde voor bijvoorbeeld bijen en andere insecten op het moment dat ze bloeien. De bloemen van de linde leveren veel nectar!
De linden worden aangeplant als ‘laanbomen’ ofwel stambomen en geadviseerd wordt om een niet te kleine maat te planten, bijvoorbeeld minimaal maat 12-14 of 14-16. Iedere boom wordt voorzien van twee boompalen.
Linde is een soort die regelmatig voorkomt op erven in de omgeving, zowel als ‘vrij uitgroeiende boom’ als lei- of knotboom. Ook op het voorliggende erf is beide vormen een optie. Omdat lei-/knotbomen een intensiever beheer kennen, zullen ze minder (uitbundig) bloeien dan vrij uitgroeiende bomen. In die zin verdient dit laatste de aanbeveling.
Knotwilgen
Locatie: op het achtererf, aan de achterzijde van de kuilplaten en aan het begin van de sloot
Om de achterzijde van het erf enigszins aan te duiden is het idee om op een aantal plekken op het achtererf een twee- of drietal knotwilgen te planten. Knotwilgen zijn eenvoudig te ontwikkelen door slechts een aantal wilgenstaken in de grond te steken. Vaak zijn er in de omgeving wel knotwilgen te vinden, waarvan een aantal staken ‘geknot’ kunnen worden. Voor de te planten knotwilgen zijn staken van een meter of drie lang gewenst, met een diameter van 6-8 centimeter. Van de onderste meter worden een paar repen bast verwijderd, alvorens ze ‘geplant’ worden, nadat met een grondboor een gat gemaakt is.
Struikvormers (vlak), zwarte elzen en iepen
Locatie: aan de westzijde van het erf en dan het zuidelijke deel, langs de fruitboomgaard en de (toekomstige) werktuigenberging & ten noorden van de stal
Het idee is om op deze locatie (westzijde erf) een wat bredere ‘singel’ te ontwikkelen, vooral bestaande uit struikvormende – dus laagblijvende – soorten. Op de schets zijn deze singels (‘struikvormers (vlak)’) ingetekend met een breedte van 5 meter. Er kan worden gekozen voor een bredere singel, of eventueel ook smaller, maar om enige massa (bv. windkering) te verkrijgen, alsook een (broed)plek voor allerlei vogels en een leefgebied voor tal van insecten, is enige breedte wenselijk. De singel wordt aangelegd door middel van het planten van bosplantsoen in rijen die op een afstand van een meter van elkaar komen. In de rij wordt om de 1-1,5 meter het bosplantsoen aangeplant, van de soorten die genoemd zijn onder ‘struikvormers lijn’.
De verschillende soorten kunnen gemengd worden aangeplant of groepsgewijs. Om toch enige hoogte en variatie in hoogte te krijgen en m.n. het begin en eind van de singel aan te duiden, alsook de hoekpunten van de werktuigenberging, is het idee om in de singel een aantal zwarte elzen en iepen te planten. Deze bomen worden als laanboom geplant en het advies is om hiervoor een minimale maat 10-12 of 12-14 te gebruiken. Iedere boom wordt voorzien van twee boompalen, ter bescherming van loswaaien.
Ook ten noorden van de stal, met aan beide uiteinden een linde, kan een singel met struikvormers geplant worden. Wellicht kan het vee ‘snoepen’ van de uiteinden van de takken in deze singel. Deze singel, maar ook de dichtbij liggende struweelhaag, vormen geschikte biotopen voor allerlei insecten, maar kunnen ook prima dienst doen als schuilplek voor kleine zangvogels, zoals huismussen die ongetwijfeld in de stal zullen broeden. Bij nadering van jagende roofvogels zoals sperwer zullen ze dekking zoeken in de dichte struikenbeplanting.
Inzaaien kruidenrijk mengsel
Locatie: diverse locaties, waaronder de fruitboomgaard
Op verschillende ‘overhoeken’ op het erf is het idee om een kruidenrijk mengsel in te zaaien, ter bevordering van variatie in de gras-/kruidlaag. In eerste instantie zullen veel insecten hiervan profiteren, waar vervolgens zangvogels baat bij hebben omdat ze insecten op het menu hebben. Het advies is om voor het kruidenrijke mengsel inheemse soorten te gebruiken, dus soorten die hier van oorsprong thuis horen. Dergelijke mengsels worden gekweekt en aangeboden door bijvoorbeeld Cruydthoeck te Nijeberkoop. Op de website zijn tal van mengsels te vinden, waarvan G2 een goede keuze is voor de betreffende locatie, op zware kleibodem.
Raster
Pas geplante bomen en struiken – als het nou gaat om klein (goedkoop) bosplantsoen, of grotere (duurdere) stambomen – zijn kwetsbaar voor beschadiging door vee (koeien, paarden, schapen, geiten etc.). Het verdient de aanbeveling om het geplante materiaal – daar waar nodig – te beschermen tegen vee door het plaatsen van veekerende rasters, op welke manier dan ook (palen met punt- of gladde draden, al dan niet op stroom, gaas, boomkorven e.d. Niet alleen direct na het planten, maar ook op termijn is het verstandig rasters te laten bestaan en goed te beheren. Het vee moet niet ‘in’ de aangeplante elementen (bv. struweel) kunnen komen, want schade zal hierdoor onherroepelijk ontstaan. De ontwikkeling van ruigtekruiden in de elementen zal in de eerste jaren plaatsvinden en wellicht kan het maaien hiervan (in de eerste jaren) noodzakelijk zijn om de aanplant de ruimte te geven zich te ontwikkelen. Voor de rest is dergelijke ruigte alleen maar positief voor de biodiversiteit. Dat geldt zeker ook voor brandnetel en distels!
Boompalen
Bosplantsoen kan ‘vrij geplant’ worden, maar voor laan- c.q. stambomen (ook fruitbomen) is het verstandig ze tegen schade door wind te beschermen, door ze aan twee boompalen te bevestigen door middel van boomband. Boompalen zijn palen met een lengte van ca. 2-2,5 meter, met een kopdiameter van ca. 8 cm. Ze worden aan de west- en oostzijde van de stam in de grond geplaatst, nadat het plantgat gegraven is (maar voor het planten van de boom).
Greppel/slootje
Het verdient de aanbeveling om de buitenzijden van het erf te begrenzen met een greppel of ondiepe sloot, zeker langs de elementen met een opgaande beplanting. Dit zorgt voor enige ontwatering, wat positief kan zijn voor het aanslaan van het plantmateriaal en de verdere ontwikkeling ervan. Deze greppel/dit slootje is niet op de schets ingetekend.
Concrete adviezen voor de lezer:
- Knipheggen zijn ideaal om bepaalde onderdelen van het erf van elkaar af te scheiden.
- Het uiteindelijke formaat van hoogstam- of halfstamfruitbomen verschilt niet, maar de hoogte van de eerste takaanzet is bij hoogstambomen hoger.
- Knotwilgen zijn eenvoudig te ontwikkelen door slechts een aantal wilgenstaken in de grond te steken.
- Een walnoot heeft ruimte nodig en dient te worden aangeplant op een meter of 10 van andere beplanting.
- Een singel, maar ook de dichtbij liggende struweelhaag, vormen geschikte biotopen voor allerlei insecten, maar kunnen ook prima dienst doen als schuilplek voor kleine zangvogels, zoals huismussen die ongetwijfeld in de stal zullen broeden.
- Kies voor meer biodiversiteit voor kruidenrijke mengsels met inheemse soorten, dus soorten die hier van oorsprong thuis horen.
- Pas geplante bomen en struiken zijn kwetsbaar voor beschadiging door vee. Het verdient de aanbeveling om pas geplant materiaal – daar waar nodig – te beschermen tegen vee door het plaatsen van veekerende rasters, op welke manier dan ook (palen met punt- of gladde draden, al dan niet op stroom, gaas, boomkorven e.d.)
- Het is verstandig om het erf te begrenzen met een greppel of ondiepe sloot. Dit zorgt voor enige ontwatering, wat positief kan zijn voor het aanslaan van het plantmateriaal en de verdere ontwikkeling ervan.
22.057/mz